Het Stadhuis

Het Stadhuis

Het stadhuis stamt uit de 13e of 14e eeuw. Het was van steen gebouwd, tussen de vele houten huizen, in de vorm van een onderkelderd zaalhuis van 21 bij 9 meter, verdeeld in een zaal van 13 meter en een kamer erachter van 6,5 meter diep. Boven was de kamer van de stadsklerk. Op het stadhuis van Breda vond in 1494 een belangrijke vergadering plaats van de Orde van het Gulden Vlies.

Vier panden in één

Tijdens de grote stadsbrand van 1534 had het stadhuis grote schade opgelopen, maar het muurwerk en de zolderingen waren in tact gebleven. Bij de nieuwbouw werden de gronden van de verbrande panden aan beide zijden gebruikt voor uitbreiding van het stadhuis met twee nieuwe panden. Als architect wordt genoemd Jan Otten van Galen. Hoewel het stadhuis weer in gebruik werd genomen in januari 1537, was de gehele uitbreiding pas klaar in 1548. In latere jaren werd een vierde pand toegevoegd aan het stadhuis.

Tussen 1766 en 1768 werden de vier panden, waaruit het stadhuis bestond, van één nieuwe gevel voorzien, naar een ontwerp van Philip Willem Schonck.

 

Het beeld van Vrouwe Justitia boven het bordes herinnert aan de periode tot aan de Franse Tijd dat in een van de zalen de Vierschaar zetelde en daar recht sprak. Schout en schepenen die het administratief bestuur voerden, vormden ook de rechtbank.

 

Het interieur van het stadhuis bestaat uit het oude pand aan de voorzijde en het ‘nieuwe’ gedeelte aan de achterkant dat in 1926 werd voltooid. Daarin bevinden zich onder andere de trouwzaal en de raadzaal die beide nog steeds in gebruik zijn.

In de grote hal aan de marktkant hangt een kopie van de Spaanse schilder Velasquez, ‘De overgave van Breda’, waarvan het origineel te zien is in het Museum del Prado in Madrid.